Het plasticafval van westerse landen hoopt zich op in Zuidoost-Azië. Maar overheden slaan terug, milieu-activisten eisen actie en recent is internationale wetgeving aangepast. Gaan we eindelijk ons eigen afval opruimen, of zoekt de plasticrecyclingindustrie nieuwe routes?
Als je denkt dat wij de afvaldumpplek van de wereld zijn: droom verder.’ Tijdens een persconferentie afgelopen januari liet de Maleisische minister van Milieu er geen gras over groeien: ze is het spuugzat dat Zuidoost-Azië sinds twee jaar de nieuwe eindbestemming is van de plasticrecyclingindustrie. Tot 2018 was China ’s werelds grootste importeur van plasticafval. Maar sinds het land haar grenzen sloot voor deze handel, omdat het zelf inmiddels genoeg plasticafval heeft om te recyclen, is die verschoven naar Maleisië, Indonesië, de Filipijnen, Cambodja, Thailand en Vietnam.
De plasticrecyclingindustrie is niet zo duurzaam is als de naam doet geloven. Via een lange en moeilijk traceerbare keten van sorteerders, afvalhandelaren, transporteurs, importeurs, bedrijven en recyclefabrieken eindigt een deel van ons plasticafval uiteindelijk in de rivieren en dorpen van Zuidoost-Azië. Dat komt omdat doorgaans maar een deel van de inhoud van de zeecontainers die in deze landen aankomen, echt geschikt is voor recycling. De rest is vaak vervuild met andere materialen of etensresten, of het is onrecyclebaar plastic – dat wordt alsnog gedumpt.
Het toezicht in Europese en Amerikaanse havens laat te wensen over, dus gaan afvalhandelaren rustig hun gang. Rob Buurman, directeur van Recycling Netwerk Benelux, vat het simpel samen: “Het is duurder om plasticafval hier te recyclen, dan om het te exporteren.”
Maar de overheden in Zuidoost-Azië slaan terug. Sinds 2018 gingen er duizenden tonnen afval retour afzender. In januari stuurde Maleisië nog 150 containers, goed voor 3737 ton plasticafval, terug naar voornamelijk Europa en Noord-Amerika. Het land verbiedt vanaf 2021 de gehele import van plasticafval. Bovendien is vanaf dat jaar de aangepaste Conventie van Bazel van kracht: overheden van ontvangende landen moeten dan toestemming geven voordat er gemixt plasticafval wordt geïmporteerd. De Verenigde Staten ondertekenden niet, maar moeten zich wel aan de regels houden.
Eén ding is zeker: we kunnen niet ongestoord ons afval blijven dumpen aan de andere kant van de oceaan. Maar waar moeten we het dán laten? Dit is de periode dat landen zich over die vraag zouden moeten buigen. We kunnen onze eigen recyclingcapaciteiten opkrikken, of – stel je voor – ons afval verminderen. Maar de plastic(recycling) industrie, die een economische waarde van miljarden euro’s vertegenwoordigt, zoekt liever nieuwe routes. Wat gaat het worden?
INDONESISCHE AFVALMAFFIA
Hoeveel schade gedumpt plastic kan aanrichten, is goed te zien in Indonesië. De plasticimport van het land is tussen 2017 en 2018 meer dan verdubbeld, met Nederland als één van de vijf belangrijkste bronnen, volgens het International Trade Centre. Die cijfers liggen eigenlijk nog veel hoger, vertelt Muharram Atha Rasyadi van Greenpeace Indonesië. “Er wordt ook veel plastic illegaal meegesmokkeld via papierafval.”
Om van het plastic af te komen, huren papierfabrikanten tussenpersonen in die ook wel de ‘maffia’ worden genoemd, volgens onderzoek van de Global Alliance for Incinerator Alternatives (GAIA) uit 2019. Deze maffia neemt het plasticafval mee naar nabijgelegen gemeenschappen en schotelt de bewoners een deal voor: wij dumpen het afval hier, jij mag houden wat je vindt.
Zo’n ‘baan’ als afvalruimer is voor veel mensen een goede kans, vertelt Rasyadi: “De werkloosheid ligt hoog, en boeren zijn voor hun loon aankelijk van het seizoen. Op deze manier verdien je dagelijks wat geld.” Dat doen ze door bruikbare stukjes plastic door te verkopen aan recyclefabrieken, en soms vinden ze buitenlandse bankbiljetten.
Prigi Arisandi (44) merkt ook dat steeds meer papierfabrieken plasticafval dumpen – de straten van Bangun, een dorp naast een grote papierfabriek en het centrum van de dumppraktijken, liggen er vol mee. Arisandi is oprichter van Ecological Observation and Wetlands Conservation (Ecoton), een organisatie die de waterbronnen en ecosystemen in het drasland van Indonesië beschermt. Met name de Brantas, de langste rivier van Oost-Java. Ecoton startte in 2015 met steun van de Nederlandse organisatie Both Ends een onderzoek naar microplastic. De miniscule plasticdeeltjes bleken het water dat de bewoners gebruiken te vervuilen. Ook werden ze aangetroffen in vis uit de Brantas-rivier.
In 2017 verzamelde het Ecoton-team wat geïmporteerd afval van elf grote papierfabrieken op Oost-Java, om te onderzoeken. Tussen de 20 en 40procent bleek plastic te zijn. Het grootste deel daarvan, tot wel 20 tot 40 ton plastic per dag, bleek naar Tropodo te gaan, een dorp vlakbij Bangun waar veel tofu geproduceerd wordt. Hierbij dient het plastic als brandstof, met gevolgen voor de dorpelingen en hun voedselketen.
Vorig jaar analyseerde Ecoton scharreleieren uit Bangun en Tropodo, samen met de maatschappelijke organisatie Basel Action Network. Eieren worden wel vaker gebruikt als graadmeter van hoe vervuild een plek is. Hun conclusie: monsters van eieren uit de buurt van een tofufabriek die kunststof als branstof gebruikt, hadden het op een na hoogste niveau van dioxines (stoffen die op de lange termijn schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid) ooit gemeten in Aziatische eieren.
Arisandi liet het er niet bij zitten. Hij legde zijn bevindingen voor tijdens een bijeenkomst rondom de Conventie van Bazel, lanceerde de film Take Back, startte een petitie, stuurde brieven naar westerse ambassades en de ministeries van Milieu, Handel, Industrie en Financiën en verspreidde informatie over vermeende plasticsmokkel door papierfabrieken.
Jij had succes: eind augustus 2019 bepaalde president Joko ‘Jokowi’ Widodo, dat het beheer van geïmporteerd afval moest worden verbeterd en dat de wet moet worden gehandhaafd.
Arisandi waarschuwt wel dat de haven in Jakarta – samen met Oost-Java de belangrijkste plek waar geïmporteerd afval het land binnenkomt – ook moet worden onderzocht, zoals Ecoton op Oost-Java heeft gedaan. En uiteindelijk, zegt hij, is het ook aan de westerse landen die plasticafval exporteren om in actie te komen. “Ze moeten verantwoordelijkheid nemen en het afval zelf opruimen, zodat het de mensen en het ecosysteem niet schaadt. Het gaat hier om wat we doorgeven aan toekomstige generaties.”
MILIEU-ACTIVISME
Ook buiten Indonesië maken milieu-activisten en maatschappelijke organisaties zich kwaad over het plasticafval. Giulia Carlini, milieuadvocaat bij het Center for International Environmental Law, was erbij toen vorig jaar de aangepaste Conventie van Bazel werd ondertekend door 187 landen. Die was er niet geweest zonder het plasticverbod van China en andere landen, en druk van samenwerkende milieu-organisaties, vertelt ze. De afvalindustrie staat zó op zijn kop, dat politici wel moeten aanschuiven om een oplossing te zoeken.
Het verdrag is een mijlpaal, maar kent ook haken en ogen. Zo betreft het alleen landen die de conventie als ‘ontwikkelingslanden’ bestempelt. Een land als Turkije, dat nu al zwemt in buitenlands afval, is er niet mee geholpen. “En de VS proberen de regels voor handel met de landen die er niet onder vallen juist te versoepelen”, zegt Carlini. “Verder is de uitvoering van internationale wetten afhankelijk van nationale overheden, en is reputatieschade het enige directe gevolg.”
Rasyati van Greenpeace Indonesië is dan ook sceptisch over het verdrag. Hij ziet liever dat Indonesië het voorbeeld van Maleisië en Thailand volgt, en plasticimport geheel verbiedt. Politici en bedrijven wuiven dat idee weg; ze claimen dat de afvalhandel een goede boost is voor de Indonesische recyclingindustrie. “Dat zou misschien zo zijn als we schoon plastic importeren, maar slechts een héél klein deel is bruikbaar”, zegt Rasyati.
En volgens Buurman van Recycling Netwerk Benelux komt daar voorlopig geen verandering in: “Stel dat het lukt om plastic afval echt schoon te krijgen, dan is er economisch gezien ook geen reden meer om het te exporteren.” Vandaar dat hij de op lossing aan onze kant zoekt: een exportverbod voor de EU.
Carlini’s grootste zorg is dat we het plasticafval dan maar gaan verbranden, wat goedkoper is dan recyclen. In de VS hebben verbrandingsovens meer werk sinds China’s importverbod, en bewoners van vaak al achtergestelde wijken zijn de dupe. The Guardian deed vorig jaar verslag vanuit Chester, een stad vlakbij Philadelphia, waar een grote verbrandingsoven sinds 2018 overuren draait en bewoners klagen: “Waarom worden wij belast met de rotzooi van andere mensen?”
Ondertussen wordt in de VS juist méér geïnvesteerd in plasticproductie, en maakt de plasticlobby gretig gebruik van de coronacrisis. Die verspreidt het gerucht dat plastic tassen en verpakkingen hygiënischer zijn dan duurzame alternatieven – waar geen enkel bewijs voor is, volgens Buurman. Op sommige plekken is een verbod op plastic tasjes al uitgesteld of tijdelijk opgeheven.
De EU zet juist stappen in de andere richting: vanaf 2021 geldt een nieuwe wet rondom wegwerpplastic, waardoor sommige producten verboden worden. Maar Carlini ziet dat producenten vrij spel houden: Ineos, een groot chemisch bedrijf, kreeg recent nog toestemming van België om bos te kappen voor een nieuwe plasticfabriek.
Carlini hoopt dat we door Bazel kritischer gaan kijken naar hoeveel plastic we produceren, in plaats van waar we al dat afval moeten laten. “Als we het wegsluizen van afval moeilijker maken, zullen landen hopelijk nadenken over hun hoeveelheid afval. Dan kunnen we ons richten op de échte bron: niet onze afvalbak, maar plasticproducenten.”
Dit artikel verscheen eerder in OneWorld Magazine.